Johannes Weiland I

Vlaardingen 1856 – 1909 Den Haag

Onderstaande tekst is integraal overgenomen uit het door Erica Verloop’s geschreven artikel ‘Het schildersgeslacht Weiland’. Het schetst een voortreffelijk beeld van de schilder Johannes Weiland. Voor de rest van het artikel verwijzen wij u naar de bronvermelding onderaan.


I JOHANNES WEILAND (1856-1909) ‘GRENSFIGUUR VAN DE HAAGESE SCHOOL’ OF ‘BROODSCHILDER’?

Johannes Weiland werd geboren te Vlaardingen op 23 november 1856 als oudste zoon van Christoffel Frederik Weiland en Apolonia Maarleveld. Hij genoot zijn eerste onderwijs op de particuliere (burger)school van meester W. Voogd en aansluitend het meer uitgebreid lager onderwijs op de school van meester J. C. Olivier. Deze onderwijsinstelling, waar ook les werd gegeven in de Franse taal, was gevestigd aan de Zomerstraat. Hier werd de grondslag gelegd voor zijn latere ontwikkeling.
Na zijn schoolopleiding ging hij op 15-jarige leeftijd als ‘verversjongen’ in de leer bij [zijn oom] Hugo Maarleveld. Zijn eerste tekenles kreeg hij tijdens de avondcursus op de lekenschool van zijn oom en van hem leerde hij ook de eerste beginselen van het artistiek schilderen. Later bezocht hij hier ter plaatse ook nog de particuliere tekenschool voor ‘Bouwkundig Teekenen’ van Abraham van Dijk, die in 1881 zou worden voortgezet door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. In november 1878 behaalde Weiland hier een prijs met getuigschrift, die hem werd overhandigd door burgemeester P.K. Drossaart.

ACADEMIE VOOR BEELDENDE KUNSTEN

Na op 18-jarige leeftijd met zeer veel lof de akte handtekenen te hebben behaald, ging Johannes Weiland – mede op aanraden van de kunstschilder J. M. Schmidt Crans (1830-1907) – verder studeren aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Rotterdam. Hij bleek talentvol en behaalde alle door dit instituut uitgeloofde prijzen. Omdat de aan hem toegekende jaarlijkse rijkssubsidie van duizend gulden reeds na een jaar werd ingetrokken, kon hij noodgedwongen niet al zijn tijd besteden aan de studie, maar moest hij ernaast werken om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. In die periode was hij werkzaam bij de Gebrs. Van der Burg, rijtuigschilders, die de begaafde knecht hoofdzakelijk het decoratieve werk heten uitvoeren.
Kunstenaar in hart en nieren schonk dit werk Weiland op een gegeven moment echter geen voldoening meer. Toen een door hem in zijn vrije tijd geschilderd doek, dat ter beoordeling was aangeboden aan een zekere kunsthandelaar Köhler, door deze werd aangekocht, betekende dat een keerpunt in zijn leven. De verfkwast werd vaarwel gezegd en het penseel voorgoed ter hand genomen om zich geheel aan de kunst te kunnen wijden. Zijn schildersatelier had hij in de tekenschool aan de Kortedijk en gedurende enkele jaren leidde hij toen het bohemien-leven van de ware kunstenaar. Na zijn studie aan de Academie te hebben voltooid, werd hij in 1879 benoemd tot leraar in het handtekenen aan dit instituut, waaraan hij meer dan vijfentwintig jaar verbonden zou blijven. Hij verliet Vlaardingen op 21 november 1879 om zich metterwoon te Rotterdam (Kralingen) te vestigen.

ROTTERDAM

Het Vlaardingse thuisfront werd via berichten in de pers op de hoogte gehouden van de vorderingen van de jonge kunstenaar Zo berichtte het ‘Nieuwsblad gewijd aan de belangen van Vlaardingen, IJsselmonde, Kralingen en De Hoeksche Waard’ van 7 juni 1884 het volgende: “Met genoegen lezen wij in het ‘Vaderland’ in haar overzicht aangaande de in Den Haag thans gehouden wordende tentoonstelling van schilderijen, het volgende: “Met belangstelling maakte men op deze tentoonstelling kennis met de grootsche figuren van J Weiland, een jong artist. Het slapende kind bij het kleine moedertje is kennelijk een met ernst behandelde studie naar de natuur. Deze schilderij doet naar volgende werken verlangen, zij boezemt belangstelling in.”” Naar aanleiding van de inzending van een schilderij op de driejaarlijkse tentoonstelling van levende meesters te Rotterdam in juni 1885 – dat dermate in de smaak viel dat het werd aangekocht voor de hieraan verbonden verloting – werd door het ‘Handelsblad’ opgemerkt: “Mag ook de naam van J. Weiland te Rotterdam in de kunstwereld nog onbekend heeten, toch doet zijn binnenhuis ‘Troost’, waar eene geestelijke zuster licht en opbeuring brengt aan eene hopelooze weduwe en haar kind, vermoeden, dat die naam weldra gunstig bekend zal zijn, opvatting, schildering en coloriet wettigen deze veronderstelling”. Ook de Nieuwe Rotterdamsche Courant (N.R.C. ) liet zich niet onbetuigd: “… de opvatting, behandeling en coloriet zijn zoo goed, er is zoveel sentiment in dit stuk, dat den heer Weiland zeker eene schoone toekomst wacht.”
Al lag deze toekomst onmiskenbaar buiten Vlaardingen, toch vergat Johannes Weiland zijn geboortegrond niet. Op 3 maart 1886 trad hij hier in het huwelijk met de 27-jarige Klazina Johanna van Leeuwen, die haar echtgenoot spoorslags volgde naar Kralingen.

Als kunstschilder was Johannes Weiland een harde werker, die geheel in zijn kunst opging. Hij schilderde en aquarellecrde landschappen, in mindere mate stillevens, maar vooral scenes uit het dagelijkse leven van zijn tijd. Regelmatig reisde hij naar Noord-Brabant, Gelderland en het Gooi, waar hij boereninterieurs met figuren vastlegde.
Dit genre was in de laatste helft van de 19de eeuw sterk in populariteit toegenomen, vooral dankzij toedoen van de Haagse School schilder Albert Neuhuys (1844-1914), die zich had gespecialiseerd in het schilderen van dergelijke ‘binnenhuisjes’. In de jaren ’60 werkte Neuhuys in Nunspeet op de Veluwe en omstreeks 1880 vond hij zijn werkterrein in Noord-Brabant Het was de schilder Jozef Israëls (1824-1911) die hem wees op de schilderachtige armoede van het in ‘t Gooi gelegen dorp Laren. Ongetwijfeld is Johannes Weiland sterk door deze schilder beïnvloed.
Volgens een naast familielid was Weiland – waar het zijn persoonlijke kwaliteiten betrof – een bescheiden mens en een goede collega, die zich tegenover minderbedeelden zeer humaan opstelde. Door zijn ingetogenheid zou hij zich echter nooit de plaats hebben verworven waarop hij op grond van zijn werk recht zou hebbben gehad, zo meende deze. Toch begonnen zijn inspanningen steeds meer vruchten af te werpen. Op een veiling bij kunsthandel Oldenzeel te Rotterdam in oktober 1887 bracht bijvoorbeeld een schilderij van zijn hand – “voorstellende eene oude vrouw die aardappelen schilt in een koperen ketel” – 111 gulden op en ongeveer anderhalf jaar later werd tijdens een door Frederik Muller en Roos & Co te Amsterdam gehouden veiling van moderne schilderijen voor het doek ‘Broeder en Zuster’ een bedrag van 235 gulden neergeteld.
In Rotterdam was hij actief lid van het zogenaamde ‘Aesthetisch Genootschap’, een vereniging van kunstenaars op ieder gebied. Op gezette tijden kwamen de leden van dit genootschap bijeen om te genieten van hetgeen hen door medeleden werd voorgeschoteld. Bij wijze van ‘tableau vivant’ vertoonde Johannes Weiland in maart 1889 voor de aandachtige toeschouwers een geschilderd tafereel van een met ijs bedekte Kralingse Plas, waarop enige zegenvissers bezig zijn hun bedrijf uit te oefenen (Nieuwe Vlaardingsche Courant (N.V.C.) van 27 maart 1889: “Ieder der talrijke bezoekers herkende dadelijk het voor de Rotterdammers zoo aantrekkelijke terrein en buitengewoon was de bijval, die dit tableau mocht verwerven”).
Zijn jeugd in de vissersstad Vlaardingen heeft bij zijn onderwerpskeuze vermoedelijk een belangrijke rol gespeeld, want vissers en visverkoopsters waren een regelmatig terugkerend thema. Dit was ook een genre dat door de schilders van de Haagse School werd omarmd: men zocht een onbedorven natuurlijkheid in het eenvoudige vissersvolk, die men poëtisch idealiseerde.
In oktober 1889 zond Weiland voor de tentoonstelling van levende meesters een schilderij getiteld ‘Spieringvisschers’ in, dat de kunstkenner D. van der Kellen jr. volgens eigen zeggen de zekerheid gaf, dat uit hem een goede artiest zou groeien. In mei 1891 lokte een formidabel schilderij zeer veel bezoekers naar een andere tentoonstelling in Rotterdam. Hierop afgebeeld was een visvrouw, die haar verschillende waren, zoals kabeljauw, schol en rog, voor de verkoop had uitgestald. Volgens de N.R.C, waren de vissen zeer fraai en mooi van kleur: “Weiland toont hiermee wat hij kan. De fijne nuanceringen der blanke visch heeft hij met kunstenaarsoog genoten, en dat genot deelt hij den toeschouwer mede.”
Ook het schilderij ‘Visschers op het ijs’ trok-wellicht mede dankzij het forse formaat – tijdens een tentoonstelling in mei 1894 vele belangstellende kijkers. Van der Kellen oordeelde ditmaal: “Door de ‘Visschers op het ijs’, no. 480 van Weiland, te Kralingen, werden we bijzonder verrast. ‘t Is toch een groote zeldzaamheid, dat men onder onze jongere artisten (en daaronder menen we ook den heer Weiland te moeten tellen) zulke uitmuntende teekenaars ontmoet. Daarenboven zijn zijne figuren niet angstig geteekend, maar zoo flink, dat de schilder bewijst de zaak volkomen meester te zijn. Fouten zijn er niet in te vinden. De bewegingen zijn natuurlijk en juist. Alleen zou misschien op de kleur kunnen aangemerkt worden, dat ze wel wat monotoon is. Het deed ons groot genoegen de schilderij met “verkocht” te zien prijken; ze verdient deze aanmoediging ten volle.”

DEN HAAG

In 1900 vestigde Johannes Weiland zich met zijn gezin, dat inmiddels was uitgebreid met drie kinderen, in Den Haag. De voornaamste aanleiding voor deze verhuizing was zijn gezondheid die te wensen overliet en waarvoor hij soelaas hoopte te vinden in het aangename zeeklimaat. Bovendien waren er problemen met het vinden van geschikte atelierruimte in Rotterdam. In Den Haag werd hij lid van het vermaarde Schilderkunstige Genootschap ‘Pulchri Studio’, waar hij zijn collegabroeders in de kunst ontmoette. Met hen exposeerde hij een aantal keren in groepsverband in de tentoonstellingszalen aan het Lange Voorhout. In maart 1906 werd hier bijvoorbeeld Weiland’s schilderij ‘Waschdag’ tentoongesteld en in het voorjaar van 1907 exposeerde hij er samen met de schilders Wenckebach, Wijsmuller, Mondt, Gorter en Horrix. In het geïllustreerde tijdschrift ‘De Week’ van 18 mei 1907 werd een reproductie van ‘De Pannekoekbakster’ 59 afgedrukt, waarbij ene M. vermeldde dat Weiland “een mooi afgewerkt volkstype [gaf] in de oude pannekoeken bakkende vrouw, eveneens een der beste schilderijen, die er bij deze groep te genieten zijn. Aardig is hier de tegenstelling in de aandacht, waarmee de oude bakster en de jonge toeschouwsters naar de pan kijken.”
Zoals gezegd voelde Johannes Weiland zich qua genre het meest aangetrokken tot ‘binnenhuisjes’ en soortgelijke onderwerpen, waarvoor in die jaren een grote (internationale) markt bestond. Door bemiddeling van de firma Hollander & Koekkoek te Londen vonden vele van zijn werken gretig aftrek in Engeland (Schotland) en Amerika. Dat dit contract gunstiger was voor de kunsthandelaren dan voor Weiland zelf, bleek toen de heer Koekkoek, op weg naar een ontmoeting met Weiland in Den Haag, plotseling kwam te overlijden. Reeds de volgende dag kreeg hij bezoek van de heer Tersteeg, hoofd van het Haagse filiaal van de in Parijs gevestigde firma Goupil, die hem een contract aanbood met prijzen die zeker driemaal zo hoog waren als die van wijlen Koekkoek!
Helaas kampte hij bij de aanvaarding van dit lucratieve aanbod al met zeer ernstige gezondheidsproblemen, waardoor hij niet lang zou profiteren van deze hogere waardering van zijn werk. Op zijn eigen verzoek werd hem aan het einde van de cursus 1908/1909 eervol ontslag verleend door de Academie voor Beeldende Kunsten te Rotterdam, waaraan hij na zijn verhuizing naar Den Haag verbonden was gebleven.
Op 13 november 1909 overleed hij na een lijdensweg van enkele maanden in zijn woonhuis aan de Regentesselaan in Den Haag, nog geen drieënvijftig jaar oud. Op 17 november daaraanvolgend werd zijn stoffelijk overschot onder grote belangstelling op de begraafplaats ‘Oud Eik en Duinen’ ter aarde besteld. Bij deze plechtigheid waren onder meer aanwezig het bestuur van Pulchri Studio en vele leraren van de Rotterdamse Academie Door de bekende ‘schapenschilder’ F.P. ter Meulen (1843-1927) werden namens Pulchri enige waarderende woorden gesproken.

Neef Simon Adriaan Maarleveld wijdde in de N.V.C. van 20 november 1909 een persoonlijk getint ‘in memoriam’ aan het overlijden van Weiland. “En thans op de middaghoogte van zijn kunst, na moeilijke jaren, nu hij de vruchten van zijn werken en strijden zou gaan plukken, is hij helaas ontvallen aan zijn gezin en zijn kunst, die hij beide zoo innig liefhad. Maar een troost is het, dat zijn talentvolle naam zal blijven leven bij de minnaars der Hollandsche schilderkunst tot over de grenzen.”
Zijn laatste schilderij, dat bijna gereed was, werd ten bate van Weiland’s weduwe voltooid door niemand minder dan Jozef Israëls. In Pulchri werd met hetzelfde doel in januari 1910 een eretentoonstelling van zijn nog onverkochte werken – hoofdzakelijk aquarellen en studies van interieurs, landschappen en stillevens – ingericht. Deze trok veel belangstellende bezoekers, hetgeen resulteerde in behoorlijke verkoopcijfers van de circa 80 werken die te koop werden aangeboden, gingen er minstens 50 over in andere handen. De kinderen Weiland erfden het restant van hun vaders nalatenschap.
De tentoonstelling gaf een niet bij name genoemde recensent (NVC 12 januari 1910) aanleiding tot de volgende lichtkritische beschouwing: “J. Weiland was een schilder die geheel en al gebonden scheen aan de onbescheiden eischen van den uitvoerhandel, toch wist hij in zijn schetsen naar de natuur zich aan dien dwang te onttrekken en van die onbevangenheid getuigen de hier bijeengebrachte teekeningen soms zeer gelukkig.” Wellicht was Johannes Weiland in bepaalde opzichten inderdaad te afficheren als een ‘broodschilder’, die min of meer aan de lopende band schilderijen produceerde, maar van de kunst alleen kon hij immers zichzelf en zijn gezin niet onderhouden. Er moest letterlijk brood op de plank komen!
Ter gelegenheid van Weiland’s overlijden werd in kunsthandel Biesing te Rotterdam een levensgroot (178×139 cm), met zwarte rouwdraperieën omgeven schilderij van een Scheveningse ‘Vischvrouw aan de Rotterdamsche markt’ tentoongesteld, een werk uit zijn Rotterdamse periode. Bij een veiling van schilderijen in Den Haag in juni 1910 kwam dit doek onder de hamer en werd het voor 800 gulden aangekocht door het Dordrechts Museum. Voor die tijd was dit een vrij hoog bedrag voor een schilderij van Weiland, wat vooral duidelijk wordt wanneer wij de vergelijking trekken met een door hem geschilderd winterlandschap, dat tijdens een kunstveiling in de Harmonie te Vlaardingen op 20 november 1907 slechts ƒ 73,- opbracht.Toch sloeg hij met dit bedrag zeker geen slecht figuur, want een schilderij van Johan Barthold Jongkind (1819-1891) en een aquarel van Anton Mauve (1838-1888) gingen bij deze gelegenheid elk voor slechts ƒ 60,- van de hand. Wanneer er momenteel nog werken van Weiland op de markt komen, ‘doen’ ze bedragen in de prijsklasse tussen de tien- en dertigduizend gulden!

Uit: Erica Verloop, ‘Het schildersgeslacht Weiland’, Historisch Jaarboek Vlaardingen, 2001, pp. 57-60 te raadplegen via https://hvv-vlaardingen.nl/artikel/150 (d.d. 12-9-2020)

Schilderijen van Johannes Weiland in de collectie van Kunsthandel Bies:

Johannes Weiland | Twee meisjes in een interieur | Kunsthandel Bies

Twee meisjes in een interieur