Cornelis Springer
Amsterdam 1817 – 1891 Hilversum
Het talent van Springer werd al vroegtijdig herkend. Toen hij nog maar 17 jaar oud was werd een landschapsstudie van zijn hand gekozen om te worden geëxposeerd op de in Amsterdam gehouden Tentoonstelling van Werken van Levende Meesters. In 1835 ging hij in de leer bij stadsgezichtschilder Kasparus Karsen en maakte op diens advies verschillende studiereizen naar België, Duitsland en Frankrijk. Daar vond hij een schat aan onderwerpen en motieven: rijkversierde monumentale panden, gotische kathedralen, historische stadskernen en indrukwekkende marktpleinen.
Aanvankelijk schilderde Springer geheel of gedeeltelijk gefantaseerde stadsgezichten. Maar halverwege de jaren 1850 legde hij zich meer toe op het schilderen van topografische voorstellingen. Overigens kon hij het niet laten om af en toe een storend element in de compositie te veranderen of weg te laten. Deze wijzigingen waren echter zodanig, dat ze meestal niet opvielen. Bovendien was dit onder kunstschilders uit die tijd zeer gebruikelijk. Behalve in Amsterdam en omgeving vond hij veel inspiratie in andere delen van het land. Met name de Hanzesteden tussen de Zuiderzee en de IJssel heeft hij vaak geschilderd, met plaatsen als Deventer, Hattem, Harderwijk, Enkhuizen, Zwolle en Kampen.
Bijzonder aan de schilderijen van Cornelis Springer is het feit dat de afzonderlijke architectonische en bouwtechnische elementen vaak duidelijk te herkennen zijn. Men kan letterlijk elke baksteen zien zitten. Niet voor niets wordt de schilder hierom geroemd. Maar het is vooral door de combinatie van aandacht voor architectuur en de authentieke sfeer, dat Springers werk zo gewaardeerd wordt. Springer stoffeerde zijn werken met meer figuren dan Karsen en tijdgenoten als Jan Weissenbruch, waardoor zijn straten een levendiger karakter kregen. Bovendien schonk hij altijd veel aandacht aan de lichtval. Vooral in zijn latere werken legt Springer steeds meer nadruk op het doen en laten van de stadsbewoners. Opmerkelijk is vooral dat hij net zoveel talent aan de dag legde voor het schilderen van figuren en dieren als voor landschappelijke elementen of gebouwen. Iets dat maar weinig collega’s hem nadeden.
Het is wellicht om deze reden dat Springer tot de grootste schilders van de Nederlandse Romantiek wordt gerekend. Reeds tijdens zijn leven was hij een hoog gewaardeerde schilder, die een groot aanzien genoot in binnen- en buitenland. Vele onderscheidingen zijn daar het bewijs van. Ook was hij voorzitter van het befaamde kunstenenaarsgenootschap Arti et Amicitiae. En in 1878 werd Cornelis Springer samen met Jozef Israëls door het ministerie van Binnenlandse Zaken zelfs tot buitengewoon adviseurs benoemd om mee te praten over de plannen voor het nieuwe Rijksmuseum. Ruim honderd jaar na zijn dood behoort Cornelis Springer tot een van de hoogste gewaardeerde kunstenaars uit Nederlandse Romantische School. Zijn werk werk is in bijna alle Nederlandse musea vertegenwoordigd, maar is ook bij particuliere verzamelaars uit alle delen van de wereld, veel gevraagd.