Bartholomeus Johannes (‘Bart’) van Hove
1790 – Den Haag – 1880
Van Hove was afkomstig uit de stal van Joannes Breckenheijmer, die als toneeldecorateur verbonden was aan de Haagse Schouwburg. Een van de belangrijkste vaardigheden die Van Hove tijdens zijn leertijd opdeed was verfbehandeling en het schilderen van correct perspectief, iets waar hij bij zijn eigen leerlingen ook op hamerde. Van zijn vader, die vergulder van beroep was, heeft hij overigens de beginselen van de tekenkunst geleerd. Vanaf 1812 stond hij tevens ingeschreven bij de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten. Zijn tijd bij Breckenheijmer bleek echter bepalend voor de rest van zijn carrière. Uiteindelijk nam Van Hove in 1829 in de Haagse schouwburg het stokje van zijn leermeester over en genoot hij zelf een grote reputatie als toneeldecorateur.
Hoewel de schilder een aanzienlijk aantal stadsgezichten van zijn geboorteplaats heeft geschilderd, zijn de meeste plaatsen die hij afbeeldde onbekend. Kenmerkend voor Van Hove is de nauwkeurigheid waarmee hij te werk ging, met veel oog voor detail. Vooral architectuur en toepassing van het juiste perfectief speelden hierin een belangrijke rol. Van Hove maakte veel capriccio’s, zogenaamde architecturale fantasieën, waarbij hij zijn steden zelf samenstelde. Dit zelfstandig samenstellen was destijds onder schilders zeer gebruikelijk. Vooral oude poorten, ruïnes, kerken en koopmanshuizen met indrukwekkende gevelpartijen waren geliefde onderwerpen. Ook zijn zijn stadsgezichten vaak druk bevolkt en vol bedrijvigheid. Zo nu en dan stoffeerde Van Hove zijn werken met figuurtjes uit andere tijdsperiodes, bijvoorbeeld gekleed in achttiende of zeventiende-eeuws kostuum.
Bartholomeus Johannes ‘Bart’ van Hove was vader van schilders Hubertus ‘Huib’ van Hove Bz en Johannes van Hove. Zijn kleinzoon Bart van Hove (1850-1914) werd een bekend beeldhouwer.